Concert Delft
Programma 16 december 2017
George Frideric Handel Orgelconcert opus 4 no.5 in F (1735)
(1685-1759) HWV 293
(Ton van Eck, orgelsolist)
Johann Sebastian Bach koraalvoorspelen BWV 659, 660 en 661
(1685-1750) “Nun komm der Heiden Heiland” (1747)
(Ton van Eck, orgel)
Dag Wirén Strijkersserenade opus 11 (1937)
(1905-1986)
Preludium – Andante espressivo – Scherzo – Marcia
Pauze
Robert Fuchs Serenade nr. 3 in e opus 21
(1847-1927) (rond 1900)
Andante sostenuto – Menuetto – Allegretto grazioso – Finale alla Zingarese
Georg Friedrich Händel – Orgelconcert opus 4 nummer 5 in F.
Georg Frideric Handel noemde hij zich na zijn komst naar Engeland (in 1712, in 1727 kreeg hij de Engelse nationaliteit). Handel mag zonder overdrijving de uitvinder van het orgelconcert genoemd worden. De zes orgelconcerten van opus 4 werden geschreven als intermezzo’s tijdens de uitvoeringen van zijn opera’s. Het vijfde concert werd voor het eerst in de pauze van de heropvoering van de opera “Deborah” gespeeld in 1735. Handel was in die tijd in een bittere concurrentieslag verwikkeld met de Opera of the Nobility, gesteund door de kroonprins terwijl de koning (George II) en zijn echtgenote Handel trouw bleven. Waarschijnlijk werden de concerten door een kleinere groep musici met gebruikmaking van een draagbaar orgel uitgevoerd. Handel stond bekend als een virtuoos organist, en wellicht heeft hij met de orgelconcerten als extraatje wat klanten weggelokt van de castraat-ster Farinelli, die bij het andere gezelschap optrad. Mozart deed met zijn pianoconcerten later iets dergelijks.
Kennelijk zat Handel in tijdnood, want dit vijfde orgelconcert had hij eerder als blokfluitsonate (opus 1 nummer 11, HWV 369) geschreven, nog voor hij naar Engeland kwam. Het werk moet echter enige bekendheid hebben genoten omdat Handels uitgever Walsh het werk, voor blokfluit en klavecimbel, in 1732 had uitgegeven.
Het concert heeft 4 delen: Larghetto – Allegro – Alla Siciliana – Presto, en lijkt beïnvloed door Corelli.
In de delen waar het orkest speelt functioneert het orgel als continuo, en het orkest zwijgt vaak langdurig om de solist de gelegenheid te geven te schitteren. In het derde deel is geen solo voor het orgel weggelegd. Alla Siciliana betekent als een Siciliano. Een Siciliano was een dans uit, inderdaad, Sicilië, een langzame dans in 6/8 maat, maar de term heeft betrekking op de Napelse vorm, in 6/8 of 12/8 (zoals in dit concert), in een mineurtoonsoort (hier de paralleltoonsoort d klein). Via een Napelse sext sluit Handel dit deel af in een stralend A groot-akkoord. In het afsluitende Presto heeft het orkest slechts een kleine rol: de solist mag hier weer zijn vingervlugheid tonen.
Johann Sebastian Bach – drie versies van het koraalvoorspel “Nun komm der Heiden Heiland”
Bach schreef de achttien Leipziger koralen (“Choräle von verschiedener Art”) in de jaren na 1740. De nummer 9, 10 en 11 zijn variaties op het koraal “Nun komm der Heiden Heiland” , in 1524 door Maarten Luther geschreven (een vertaling van een oude hymne) als koraal voor de eerste adventszondag, dus geheel passend in deze kerk en in deze tijd van het jaar.
1. BWV 659. Een “versierd” koraal, met versieringen voor de muzikale lijnen.
2. BWV 660. Een trio (maar dan voor één speler op één instrument).
3. BWV 661. Een fuga voor organo pleno met de cantus firmus in de baslijn.
Dag Wirén – Serenade voor strijkorkest opus 11.
Wereldberoemd in Zweden, maar daarbuiten geniet Wirén weinig faam. Twee werken van hem werden internationaal bekend: hij componeerde “Annostädes Vals”, de Zweedse inzending van het Eurovisie Songfestival 1965. Ingvar Wixell, een operazanger, zong het nummer in het Engels (Absent Friend) en werd tiende van 18 deelnemers. (France Gall won met Poupée de cire, poupée de son, weet u nog?). Google Absent Friend maar eens; er is nauwelijks een groter contrast met het huidige songfestival denkbaar! Het andere werk waardoor Wirén bekend werd is de Strijkersserenade, waarvan het laatste deel, Marcia, als herkenningsmelodie werd gebruikt door het BBC-cultuurprogramma “Monitor” (1958-1964). Wirén studeerde in Stockholm, verbleef met een studiebeurs 3 jaar in Parijs, waar hij met name door Strawinsky werd beïnvloed. Evenals Strawinsky kende Wirén een neoklassieke periode, waaruit deze serenade stamt. Later schreef hij een vroege vorm van minimal music, maar vond wel dat hij de luisteraar moest blijven plezieren. Zijn bekendste uitspraak “Ik geloof in God, Mozart en Carl Nielsen” illustreert wel dat hij geen fanatieke vernieuwer was. De serenade heeft in zijn lichtheid inderdaad veel met Mozart gemeen, al is het idioom wel moderner.
Deel 1. Preludium – Allegro molto.
Op een beweeglijke ondergrond klinkt een vrolijke melodie, een langgerekte toon gevolgd door een snelle dalende lijn. Een marsachtig tegenthema vlecht zich daar doorheen. Het hele orkest voegt zich bij de dalende lijn, waarna de celli een nieuw thema introduceren. Na een fors crescendo nemen de eerste violen het thema over; het klinkt nu veel lichter. Een soort roffel onderbreekt enkele malen de melodie, waarna het lyrische beginthema terugkeert. Wirén vlecht de thema’s virtuoos door elkaar, en eindigt abrupt met een brokstukje thema als slotcommentaar.
Deel 2. Andante espressivo.
Matenlang is alleen een getokkel te horen, en net als u het wat saai begint te vinden komt er een fraaie melodie tevoorschijn waar zich een tweede lijn doorheen vlecht. Dit herhaalt zich, waarbij de melodielijnen wat meer uitgesponnen worden. Weer een getokkeld intermezzo, weer melodie, en de celli, die langzamerhand pijnlijke vingers krijgen van het pizzicato spelen, mogen ter afwisseling ook meedoen. Wederom getokkel door allen, en op het moment dat u denkt dat de melodie weer terugkomt is het uit.
Deel 3. Scherzo – Allegro vivace.
Een snel Scherzo in 6/8 maat. Snelle achtsten in dalende lijn met een syncopisch tegenritme. Als introductie voor het Trio blijft de tegenbeweging even “hangen”. Het Trio kent lange lyrische lijnen boven wederom een pizzicatobegeleiding. Als de celli de melodie overnemen worden de violen een beetje gek, maar al snel keert de lange lijn terug. Weer blijft een toon liggen, en het Scherzo herhaalt zich. In het coda vlecht Wirén weer de thema’s dooreen, en heel zacht sluiten we af (met een pizzicato, logisch).
Deel 4. Marcia – Tempo di marcia, molto ritmico.
Het marsritme is onmiskenbaar, de laarzen lijken even te dreunen. Daarboven een vrolijk wijsje, het is dat het voor strijkers is geschreven, anders was het een piccolo geweest. Wat variaties op dit thema, en dan komt wat de BBC zo aansprak: pompededom pom pompededom pom pompededom pom tagedagedaa. Probeer maar eens stil te blijven zitten hierbij! Wat is er gebeurd met de marcherende soldaten van daarnet? Ze lijken opeens aan een vrolijk dansje begonnen, maar nog wel op laarzen. Na een tijdje onbedaarlijke pret lijkt het stuk uit, maar vergis u niet: we dansen nog even verder. Opeens zwieren we in het rond, de dorpsschonen hebben zich misschien bij de soldaten gevoegd? Maar het pompededom pom keert weer terug, hier en daar is nog wat zwier te horen, en dan is het uit met de pret: een paar doffe pizzicatonootjes blijven over. Op de plaats rust.
Robert Fuchs (1847-1927) – Derde Serenade voor strijkorkest opus 21 in e klein (1877)
Ook bij deze naam zult u waarschijnlijk niet direct een werk weten te bedenken. Toch was hij een beroemd man in Wenen in zijn tijd, over wiens werk Brahms zich zeer lovend uitliet. Eigenlijk is het een beetje Fuchs’ eigen schuld, want deze leraar compositie aan het Weense conservatorium hield er niet van op de voorgrond te staan, en weigerde concerten buiten Wenen te geven. De enige uitzondering vormden zijn serenades. Hij schreef er vijf, en de eerste werd direct zo populair dat hij er de bijnaam “Serenaden-Fuchs” aan overhield. Dat hij iets begreep van het componistenvak mag de buitengewone lijst van zijn leerlingen aantonen: daar staan de namen op van onder anderen Gustav Mahler, Jean Sibelius, Hugo Wolf, Alexander von Zemlinsky, Richard Strauss en Wolfgang Erich Korngold! Fuchs schreef behalve zijn serenades synfonieën, orgelwerken, opera’s en kamermuziek. De laatste jaren begint er meer aandacht voor zijn werk te komen, en dat lijkt geheel terecht, en niet alleen door zijn serenades. Fuchs stierf een paar dagen na zijn groots gevierde tachtigste verjaardag. Op zijn grafsteen op het Zentralfriedhof in Wenen staat “Ein begnadeter Komponist, ein selbstloser Lehrer und ein aussergewöhnlicher Mensch”.
Deel 1 – Romanze – Andante sostenuto.
Een warme stemming, een paar signalen bij de violen, en dan heel zacht de melodie door de celli en de contrabas. Herhaling in de eerste violen, een paar maal wat stemverheffing, maar het blijft zacht. Langzamerhand komt er wat meer beweging, en na een stijgende toonladder belanden we in E majeur. Luider en luider klinkt het thema, wat opwinding, maar heel natuurlijk keren we terug in de rust van het begin. In alle kalmte eindigt dit eerste deel. Bescheiden, zoals Fuchs’ karakter kennelijk was.
Deel 2. Menuetto.
Een elegant dansje, al wat losser dan bij Mozart, maar nog ver vóór de Weense wals. In het trio klinkt een wat hoekig marsachtig geluid tegen elegant trippelende triolen. Een kort coda voert ons terug naar het menuet.
Deel 3.
Allegretto grazioso. Een vloeiende melodie boven korte noten. Een wandeling langs een kabbelend beekje, lijkt het wel. En ook weer heel romantisch: u loopt er kennelijk niet alleen! Dan opeens meer opwinding: misschien is er een beetje onenigheid? Ook de triolen uit het vorige deel keren terug. De rust keert weer in een coda, en de wandeling wordt hervat.
Deel 4.
Finale alla Zingarese. Opeens bruist het, en met syncopische begeleiding wordt een sfeer van zigeunermuziek geschapen. Wat heftiger beweging wordt afgewisseld met lyrische passages. Een intermezzo’tje brengt het beginthema terug, compleet met de afwisseling met lyriek. En dan gaat het in flinke vaart naar de slotakkoorden.
Ton van Eck studeerde orgel bij Bernard Bartelink aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam, bij wie hij het diploma Uitvoerend Musicus met aantekening voor improvisatie behaalde, en van 1972 tot en met 1975 bij Marie-Claire Alain te Parijs.
Sinds 1 december 1999 is hij titulair-organist van de Kathedrale Basiliek Sint-Bavo aan de Leidsevaart in Haarlem.
Hij was prijswinnaar/finalist op internationale improvisatieconcoursen te Chartres, Haarlem en Rennes, en behoorde driemaal tot de prijswinnaars op het César Franckconcours te Haarlem (1976 en 1979: 3e prijs, 1982: 1e prijs). Voor zijn inspanningen voor de Franse orgelcultuur ontving hij verschillende malen een onderscheiding van de Société Academique des Arts, Sciences et Lettres.
Sinds 1967 concerteert hij regelmatig en verzorgt hij radio-opnamen in Nederland en vrijwel alle Europese landen als ook in Noord- en Zuid-Amerika. Tijdens deze concerten tracht hij door een originele programmering zijn publiek kennis te laten maken met onbekend repertoire. Ook wordt Van Eck internationaal regelmatig uitgenodigd als jurylid, voor het geven van cursussen en lezingen en als gastdocent aan conservatoria en universiteiten.
Vanaf 1979 is hij werkzaam als adviseur bij de Katholieke Klokken- en Orgelraad, waar hij inmiddels de bouw en restauratie van vele (historische) orgels heeft begeleid.
Hij verzorgt talrijke publicaties, waaronder vele orgelmonografieën en artikelen in internationale vaktijdschriften over orgelbouw, orgelhistorie, uitvoeringspraktijk en componisten. Ton is erelid van het Tollens Ensemble.